Bij het staken van de onderneming wordt de door de ondernemer gevormde oudedagsreserve tot de stakingswinst gerekend. De ondernemer kan directe belastingheffing over de oudedagsreserve voorkomen door een lijfrente te bedingen. Voor de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt echter geen rekening gehouden met de aftrek van de lijfrentepremie. Daardoor ontstaat dubbele heffing, omdat over de uitkeringen te zijner tijd de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw zal worden geheven.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat een ondernemer die als zelfstandige pensioen opbouwt met een lijfrente, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van werknemers die een pensioen opbouwen. Bij werknemers die pensioen opbouwen vermindert de eigen bijdrage de grondslag voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Voor deze ongelijke behandeling bestaat volgens het hof geen objectieve rechtvaardiging. Dat baatte de ondernemer niet, omdat het hof meende dat het geen rechtsherstel kon bieden. De Hoge Raad denkt daar anders over. De wetgever heeft niet bedoeld om een discriminerende dubbele bijdrageheffing te veroorzaken. Het systeem van de wet houdt in dat dubbele heffing voorkomen wordt door premies voor oudedagsvoorzieningen die later tot Zvw-bijdrageplichtige uitkeringen leiden, buiten het Zvw-bijdrage-inkomen te laten. Dat kan volgens de Hoge Raad in dit geval ook door de premie voor de lijfrente in mindering te brengen op het bijdrage-inkomen.

Werkgevers zijn wettelijk verplicht om het loon van een arbeidsongeschikte werknemer gedurende twee jaar door te betalen. In het regeerakkoord zijn voorstellen gedaan om de knelpunten rondom loondoorbetaling bij ziekte te verzachten. In een brief aan de Tweede Kamer gaat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daar nader op in. Zo maakt hij bekend dat er per 1 januari 2020 een MKB-verzuim-ontzorgverzekering komt, waardoor kleine werkgevers optimaal ontzorgd worden.

De meeste kleine werkgevers hebben zich verzekerd tegen de financiële risico’s van de loondoorbetalingsverplichting. De minister heeft met werkgeversorganisaties en het Verbond van Verzekeraars afspraken gemaakt over een MKB-verzuim-ontzorgverzekering. Naast dekking van het financiële risico moet deze verzekering de kleine werkgever helpen bij de verplichtingen en taken rond de loondoorbetaling bij ziekte, inclusief een goed en betaalbaar dienstverleningspakket voor die twee jaar. De verzekering is ‘Poortwachterproof’, waardoor een eventuele loonsanctie niet voor rekening van de werkgever komt.

Verder komt er per 2021 een premiekorting voor de kosten van loondoorbetaling in het tweede jaar. Deze korting zal bestaan uit een vast bedrag per inhoudingsplichtige werkgever. De korting zal voornamelijk neerslaan bij kleine werkgevers. De minister wil de korting uiterlijk in 2024 vervangen door een gedifferentieerde Aof-premie.

Met ingang van 2021 wordt het medisch advies van de bedrijfsarts bij de toets op re-integratie-inspanningen leidend. Op basis van dit advies richten werkgever en werknemer het re-integratietraject in. Op dit moment kan de verzekeringsarts van het UWV een eigen medisch oordeel vormen, dat kan afwijken van het medisch advies van de bedrijfsarts. Dat kan de oorzaak zijn van het opleggen van een loonsanctie door het UWV aan de werkgever. De minister wil dat voorkomen door de verzekeringsarts van het UWV het medisch advies van de bedrijfsarts niet langer te laten beoordelen, maar de toets volledig uit te laten voeren door arbeidsdeskundigen van het UWV.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de wetgeving ter vervanging van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). In het regeerakkoord zijn maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan en om zekerheid te geven aan zelfstandigen en hun opdrachtgevers dat geen sprake is van een dienstbetrekking. De maatregelen omvatten de volgende zaken:

1. Opdrachtgeversverklaring
Via een te ontwikkelen webmodule kunnen opdrachtgevers een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als er geen sprake is van een dienstbetrekking. De webmodule is naar verwachting eind 2019 gereed. De minister zal de Kamer voor de zomer van 2019 nader informeren over de voortgang.

2. Verduidelijking gezag
Verduidelijkt wordt wanneer er een gezagsverhouding is tussen opdrachtgever en -nemer. Daarmee kunnen zij zelf beoordelen of sprake is van een dienstbetrekking. Het gezagscriterium wordt verduidelijkt per 1 januari 2019. Dat gebeurt door het opnemen van een uitgebreide toelichting als bijlage bij het Handboek Loonheffingen.

3. Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT)
Het mag niet meer mogelijk zijn om langdurig zelfstandigen in te huren tegen een laag tarief voor het uitvoeren van reguliere bedrijfsactiviteiten. De kans is groot dat deze maatregel in strijd is met Europees recht. Daarom wordt ook naar alternatieven gezocht. Naar verwachting kan deze maatregel niet eerder dan per 1 januari 2021 in werking treden.

4. Opt-out
De opt-out biedt de mogelijkheid om af te zien van inhouding van loonheffingen en geeft opdrachtnemers en opdrachtgevers extra zekerheid. De ALT en opt-out worden momenteel uitgewerkt en zullen samen in wetgeving worden vormgegeven.

De handhaving van de Wet DBA door de Belastingdienst is opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020, met uitzondering van kwaadwillenden. In verband met het invoeren van extra bescherming van zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt wordt het nut en de rol van fictieve dienstbetrekkingen bezien. Het doel van fictieve dienstbetrekkingen is het beschermen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Het kabinet gaat daarover in gesprek met de sociale partners.

De zorgverzekeringswet (Zvw) kent een hoge en een lage inkomensafhankelijke bijdrage. De hoge premie voor de zorgverzekeringswet bedraagt in 2019 6,95%. In 2018 bedraagt deze premie 6,9%. De hoge premie wordt geheven van werkgevers over het loon van werknemers. De lage premie stijgt van 5,65% in 2018 naar 5,7% in 2019. De lage premie geldt voor onder meer zelfstandige ondernemers, dga’s en AOW’ers. De premie wordt geheven over het bijdrageloon c.q. bijdrage-inkomen. Dat kent in 2019 een maximum van € 55.927. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de premiepercentages en het maximumpremieloon voor 2019 vastgesteld.

De premieheffing voor de AOW bedraagt 17,9%; de premie voor de Anw 0,1%. Deze percentages veranderen niet ten opzichte van 2018. Het maximumpremieloon bedraagt in 2019 € 55.927. De premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is vastgesteld op 3,6%. De premie voor het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) bedraagt 0,78%. De basispremie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) is vastgesteld op 6,46%, terwijl de opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag 0,5% bedraagt.

In tegenstelling tot voorgaande jaren heeft de minister de premieloongrenzen voor tijdvakken korter dan het premiejaar en voor werknemers met recht op vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken niet vastgesteld. Deze bedragen worden door herleiding bepaald en zullen door de Belastingdienst worden bekendgemaakt. Ook wordt in deze regeling geen percentage vastgesteld voor de vervangende sectorpremie. Met ingang van het premiejaar 2019 wordt door het UWV een gemiddeld premiepercentage vastgesteld voor de premie die ten gunste komt van de sectorfondsen. Dit gemiddelde premiepercentage komt in de plaats van de vervangende sectorpremie en wordt als vervangende premie geheven over uitkeringen uit sociale verzekeringen.

De AOW-leeftijd stijgt al enkele jaren. Tot en met 2021 gaat het om een vaste stijging per jaar. Vanaf 2022 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Een eventuele verhoging van de AOW-leeftijd wordt jaarlijks bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. Bekendmaking van een verhoging gebeurt vijf jaar van tevoren. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bekend gemaakt dat de AOW-leeftijd voor 2024 niet stijgt en dus 67 jaar en drie maanden blijft. De resterende levensverwachting neemt in 2024 wel toe ten opzichte van eerdere jaren, maar onvoldoende om de AOW-leeftijd verder te verhogen.

Voor de fiscale behandeling van aanvullende pensioenregelingen geldt de pensioenrichtleeftijd als uitgangspunt. De pensioenrichtleeftijd is op vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Voor 2020 blijft de pensioenrichtleeftijd 68 jaar.

Wanneer een arbeidsongeschikte werknemer tegen het einde van de periode van verplichte loondoorbetaling een WIA-uitkering aanvraagt, beoordeelt het UWV de re-integratieactiviteiten. Zijn deze naar het oordeel van het UWV onvoldoende, dan kan het UWV bij wijze van straf de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met maximaal een jaar verlengen.

Het UWV legde aan een werkgever een loonsanctie op omdat hij te laat zou zijn gestart met re-integratieactiviteiten van een werkneemster in het tweede spoor. In het eerste jaar van de re integratie hebben werkgever en werkneemster zich gericht op de hervatting van het eigen werk. Dat was bij de eerstejaarsevaluatie nog steeds het geval. Op dat moment was duidelijk dat de werkneemster op korte termijn aan haar knie zou worden geopereerd. In het rapport van de arbeidsdeskundige staat dat de werkgever heeft toegelicht dat gewacht is met de re-integratie in het tweede spoor tot na de operatie en de revalidatie. Toen werd duidelijk dat terugkeer in de eigen functie niet mogelijk was vanwege blijvende beperkingen in de knie.

De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de werkgever in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij tot na de revalidatie heeft gewacht voordat, overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts, is begonnen met re-integratieactiviteiten in het tweede spoor. Het UWV heeft de werkgever ten onrechte een loonsanctie opgelegd.

Naar aanleiding van een artikel in het Financieel Dagblad zijn Kamervragen gesteld aan de minister van Sociale Zaken over de verhoging van de AOW-leeftijd. In het artikel wordt beschreven dat de AOW-leeftijd tot 2021 sneller stijgt dan de toename van de levensverwachting van 65-jarigen. Daarom zou volgens actuarissen de AOW-leeftijd pas vijf jaar later, dus in 2026 hoeven te stijgen naar 67 jaar. Volgens de minister is de geleidelijke verhoging naar 67 jaar bedoeld als inhaalslag voor de sinds de invoering van de AOW gestegen levensverwachting. Na 2021 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Om te voorkomen dat de AOW-leeftijd bij elke wijziging van de resterende levensverwachting moet worden aangepast, is in de wet opgenomen dat de AOW-leeftijd pas stijgt bij een stijging van de levensverwachting van meer dan drie maanden.

Volgens recente prognoses van het CBS stijgt de toekomstige levensverwachting minder snel dan eerder was geraamd. Het is echter nog te vroeg om te spreken van een trendbreuk in de stijgende lijn voor de levensverwachting, hoewel in het buitenland de levensverwachting ook minder snel stijgt. Het CBS gaat vooralsnog uit van een verdere stijging van de levensverwachting. De minder snelle stijging van de levensverwachting is geen aanleiding voor aanpassing van de AOW-leeftijd. Om onzekerheid te voorkomen wordt een eenmaal vastgestelde verhoogde AOW-leeftijd niet later gewijzigd. De aanpassing wordt vijf jaar van tevoren vastgelegd om meer zekerheid te bieden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen over problemen met het niet toekennen van het loonkostenvoordeel na een stage beantwoord. De minister maakt duidelijk dat de regeling is bedoeld om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen. Middelen als proefplaatsing en stage kunnen daaraan bijdragen. Geeft een werkgever de stagiair een reële beloning, dan is sprake van een dienstbetrekking. Geeft de werkgever een stagevergoeding, dan is sprake van een fictieve dienstbetrekking. Zowel bij een fictieve als bij een reguliere dienstbetrekking komt de werkgever in aanmerking voor het loonkostenvoordeel als de werknemer voldoet aan de voorwaarden.

Een van de voorwaarden is dat de werknemer over een doelgroepverklaring beschikt. De aanvraag hiervoor moet binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking worden gedaan. Gebeurt dat niet dan wordt geen doelgroepverklaring afgegeven en heeft de werkgever geen recht op het loonkostenvoordeel. Probleem bij het aanbieden van een dienstverband na een stage is dat de periode van betaalde stage meetelt. Werkgevers doen er goed aan om de doelgroepverklaring aan te vragen op het moment dat stagiaires in de loonadministratie worden opgenomen. De minister laat onderzoeken of bij wijze van uitzondering mogelijk is dat werknemers uit de doelgroep die direct aansluitend aan een betaalde stage in 2018 een arbeidscontract zijn aangegaan met dezelfde werkgever alsnog een doelgroepverklaring kunnen aanvragen voor de stageperiode en voor de periode van het arbeidscontract. Bij een onbetaalde stage doet dit probleem zich niet voor, omdat dan geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking.

De uitkeringsbedragen van diverse sociale verzekeringen zijn gekoppeld aan het minimumloon. In verband met de verhoging van het minimumloon per 1 juli 2018 gaan ook de uitkeringsbedragen omhoog. Het gaat onder meer om de bijstandsuitkeringen, de inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en gewezen zelfstandigen (IOAW en IOAZ), de AOW-uitkeringen en de Anw-uitkeringen.

AOW

Gehuwden/samenwonenden  
per maand

€ 789,81

vakantie-uitkering € 50,29
totaal €  840,10
Gehuwden/samenwonenden met maximale toeslag (partner jonger dan 65 jaar)
per maand € 1.579,62
vakantie-uitkering € 100,58
totaal € 1.680,20
Alleenstaanden
per maand € 1.156,43
vakantie-uitkering € 70,40
totaal € 1.226,83

De hierboven genoemde bedragen zijn exclusief de inkomensondersteuning AOW van € 24,93 bruto per maand.

Maximumdagloon (WW, WIA, WAO en ZW)
Uitkeringen uit de WW, de WIA, de WAO en de ZW worden per 1 juli 2018 verhoogd met 1,03%. Het maximumdagloon voor deze verzekeringen gaat per 1 juli 2018 omhoog van € 209,26 naar € 211,42 (bruto).

Kinderbijslag
De kinderbijslag bedraagt per 1 juli 2018 per kwartaal:

per kind van 0 t/m 5 jaar (70%) € 202,23
per kind van 6 t/m 11 jaar (85%) € 245,57
per kind van 12 t/m 17 jaar (100%) € 288,90