In een arbeidsovereenkomst was een bepaling opgenomen waarin werd verwezen naar het arbeidsvoorwaardenreglement van de werkgever. In het arbeidsvoorwaardenreglement stond dat het deel uitmaakte van de individuele arbeidsovereenkomst. Het reglement bevatte een wijzigingsbeding. De vraag was of tussen de werkgever en de OR overeen te komen wijzigingen van het arbeidsvoorwaardenreglement gevolgen hadden voor iemands arbeidsovereenkomst. Meer in het bijzonder ging het om een nieuwe bepaling in het arbeidsvoorwaardenreglement waardoor werknemers boven een bepaald salarisniveau geen recht hadden op een collectieve verhoging, zoals indexatie, van hun salaris.

De ondernemingsraad kan, als er geen cao is, met de werkgever een collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden afspreken. De werkgever heeft dan nog wel een (stilzwijgend) akkoord van de werknemer nodig. Door het in de arbeidsovereenkomst opgenomen incorporatiebeding werken bestaande en toekomstige afspraken tussen de werkgever en de OR door in de arbeidsovereenkomst. Door ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft de individuele werknemer ingestemd met het arbeidsvoorwaardenreglement en daarmee met de bepaling die de OR de bevoegdheid geeft om namens de individuele werknemer met de ondernemer te onderhandelen en wijzigingen overeen te komen.

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod van de ene partij dat wordt aanvaard door de andere partij. Voor een geldig aanbod en een geldige aanvaarding vereist de wet dat de wil en de verklaring van degene die aanbiedt en van degene die aanvaardt met elkaar overeenstemmen. Wanneer een van de partijen zich erop beroept dat zijn wil niet met zijn verklaring overeenstemt, zal hij dat moeten onderbouwen met argumenten.

Voor een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een dienstbetrekking geldt een wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. Binnen deze termijn kan de werknemer de overeenkomst ontbinden.

Een werknemer werd op staande voet ontslagen wegens ongewenst gedrag. Tijdens het gesprek waarin aan hem een ontslagbrief werd uitgereikt, bood de werkgever de werknemer de mogelijkheid om in plaats van het ontslag op staande voet het dienstverband via een vaststellingsovereenkomst te laten eindigen. De werknemer accepteerde deze mogelijkheid en ondertekende de hem voorgelegde vaststellingsovereenkomst. Na het verstrijken van de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen voor de vaststellingsovereenkomst bestreed de werknemer de overeenkomst omdat deze niet geldig tot stand zou zijn gekomen.

De kantonrechter was van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was, met als gevolg dat de dienstbetrekking was geëindigd. De werknemer maakte niet aannemelijk dat de werkgever hem onder druk had gezet om de vaststellingsovereenkomst te sluiten. Ook het beroep op dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst wees de kantonrechter af.
Met een beroep op dwaling ingeval van een vaststellingsovereenkomst wordt in de rechtspraak terughoudend omgegaan. Partijen kunnen alleen een beroep doen op dwaling ten aanzien van zaken die zij als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. Daarvan was in dit geval geen sprake.