Een non-concurrentiebeding moet op straffe van nietigheid schriftelijk worden overeengekomen tussen werkgever en werknemer. Volgens het Burgerlijk Wetboek mag een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen worden opgenomen als er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen voor zijn. Deze belangen en de motivering waarom die belangen het opnemen van een non-concurrentiebeding noodzakelijk maken moeten worden opgenomen in het beding. De werkgever moet per geval motiveren welke zwaarwegende belangen een concurrentiebeding vereisen. De motivering voor een non-concurrentiebeding kan zijn gelegen in specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer opdoet in de functie.
Hof Den Bosch heeft onlangs geoordeeld dat de tekst van een non-concurrentiebeding, dat door een werkgever voor alle commerciële functies binnen zijn bedrijf werd gebruikt, niet voldeed aan de voorwaarde van een specifieke afweging en motivering per geval. Het was de werkgever daarom niet toegestaan om het non-concurrentiebeding op te nemen in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Volgens het hof had de motivering van het concurrentiebeding specifieker toegesneden kunnen en moeten worden op de werkzaamheden die de betrokken werknemer feitelijk vervulde.
Omdat er geen rechtsgeldig non-concurrentiebeding tussen partijen was overeengekomen wees het hof de vordering van de werkgever tot nakoming daarvan af.
De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer diens arbeidsovereenkomst direct of op korte termijn ontbinden als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Tot die omstandigheden behoort een achterstand in de loonbetaling.
De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst van een werknemer wiens werkgever hem door onregelmatige loonbetaling in totaal zeven maandsalarissen schuldig was. De werkgever moest ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallige salaris betalen. Daarnaast veroordeelde de kantonrechter de werkgever tot het betalen van een transitievergoeding. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer is voor het recht op een transitievergoeding vereist dat de werkgever zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Het niet betalen van loon is daar een voorbeeld van. Aan de voorwaarde dat het dienstverband 24 maanden of langer heeft geduurd, moet uiteraard ook zijn voldaan.
Het Burgerlijk Wetboek geeft de werkgever de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer op te zeggen nadat de periode van verplichte loondoorbetaling is verstreken. Aan de mogelijkheid tot opzegging zijn voorwaarden verbonden. Aannemelijk moet zijn dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid ook niet in aangepaste vorm kan worden verricht. Er is geen wettelijke verplichting voor de werkgever om een zogenaamd slapend dienstverband op te zeggen. Een belangrijke reden voor werkgevers om geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot opzegging van een slapend dienstverband is de verplichting om een transitievergoeding aan de werknemer te betalen.
De vordering van een werknemer met een slapend dienstverband tot ontbinding met toekenning van een transitievergoeding is door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter wees erop dat de werkgever niet verplicht is om de arbeidsovereenkomst na de loondoorbetalingsperiode op te zeggen. Ook is de werknemer met een slapend dienstverband niet gedwongen om in dienst van zijn werkgever te blijven, omdat hij zelf de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. De werknemer doet dat in het algemeen niet omdat hij dan geen recht heeft op een transitievergoeding.
De kantonrechter ziet in de per 1 april 2020 in werking tredende Wet Compensatie Transitievergoeding (WCT) geen aanleiding om werkgevers te verplichten om slapende dienstverbanden te beëindigen. De WCT voert een dergelijke verplichting niet in. Ook na de invoering van de WCT houdt de werkgever een belang bij de instandhouding van een slapend dienstverband, omdat de werkgever niet volledig zal worden gecompenseerd voor de betaalde transitievergoeding en deze compensatie zal worden betaald uit het Algemeen werkloosheidsfonds. Dit fonds wordt gefinancierd uit werkgeverspremies.
De kantonrechter Limburg heeft prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad over de beëindiging van slapende dienstverbanden. Wanneer een werknemer na twee jaar wegens arbeidsongeschiktheid niet te hebben gewerkt recht krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, eindigt het dienstverband niet. Door de invoering van de transitievergoeding is er voor werkgevers een belemmering gekomen om een slapend dienstverband te beëindigen. Wanneer de werknemer zelf het slapende dienstverband opzegt, heeft hij geen recht op een transitievergoeding. Vanaf 1 april 2020 kunnen werkgevers een verzoek indienen bij het UWV tot vergoeding van de transitievergoeding die zij hebben betaald bij de beëindiging van een slapend dienstverband.
In het arrest Stoof/Mammoet uit 2008 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werknemer verplicht kan zijn om een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsovereenkomst te aanvaarden in verband met gewijzigde omstandigheden op het werk. Een van de vragen is nu of dit arrest ook geldt in de spiegelbeeldige situatie waarin de werknemer in verband met gewijzigde omstandigheden een wijzigingsvoorstel doet aan de werkgever. Wanneer deze vraag bevestigend beantwoord wordt, is de vraag of het ook kan gaan om een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De vervolgvraag is of de combinatie van langdurige arbeidsongeschiktheid en de verwachting dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden een gewijzigde omstandigheid opleveren, die voor de werknemer aanleiding kan zijn om een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te doen, welk voorstel de werkgever moet accepteren.
De laatste vraag die de kantonrechter in dit verband heeft voorgelegd aan de Hoge Raad is of de werkgever dan een transitievergoeding moet betalen ter hoogte van het bedrag dat hij kan claimen bij het UWV.
De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.
RI&E
Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene MKB RI&E-instrument. Werkgevers die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.
Controle
De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgever met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.
Volgens het Burgerlijk Wetboek mag een werkgever met een beroep op een tussen partijen geldend schriftelijk beding een arbeidsvoorwaarde van een werknemer eenzijdig wijzigen. De werkgever moet bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde een zwaarwegend belang hebben.
Een werkgever kende voor zijn werknemers een autoregeling. Criteria voor toekenning van een auto van de zaak waren een jaarlijks aantal zakelijke kilometers van ten minste 10.000 of een koppeling aan het functieniveau. Het niet meer voldoen aan de criteria was volgens de regeling aanleiding om deelname aan de regeling te beëindigen. De werkgever wilde de deelname aan de autoregeling van een werknemer beëindigen omdat hij in de twee voorgaande jaren minder dan 10.000 zakelijke kilometers had gereden. De werknemer mocht de auto na de kennisgeving nog enkele maanden gebruiken. De werkgever bood de werknemer ter compensatie een financiële vergoeding aan. De werknemer meende dat sprake was van een arbeidsvoorwaarde die de werkgever niet mocht beëindigen. Volgens de werkgever was de verstrekking van een auto geen arbeidsvoorwaarde.
De kantonrechter deelde de opvatting van de werknemer dat de verstrekking van een auto moet worden gezien als een arbeidsvoorwaarde. De werknemer had vanaf 2004 een auto van de werkgever ter beschikking, die hij ook privé mocht gebruiken. De brandstof voor het privégebruik werd door de werkgever betaald. Volgens de kantonrechter moet een dergelijk voordeel vanwege de aard en de duur worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde.
Het in de autoregeling opgenomen beding gold als een eenzijdig wijzigingsbeding. De werkgever had, gezien de kosten van de auto, een voldoende zwaarwegend belang bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de auto aan de werknemer. Wel moest de werkgever toestaan dat de werknemer de auto nog enkele maanden mag gebruiken en hem gedurende een zekere periode compenseren voor een deel van het optredende nadeel.
In het Burgerlijk Wetboek staat dat een tussen partijen geldende regel niet van toepassing is als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend omgaan, zeker als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen is gemaakt door de wetgever, dan heeft een beroep op de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kans van slagen.
Bij de regeling van de transitievergoeding heeft de wetgever een afweging van belangen gemaakt. Zo is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd als hij failliet is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt. De transitievergoeding kan in termijnen worden betaald als betaling ineens tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever leidt.
Een werkgever wilde met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de aan een ontslagen werknemer verschuldigde transitievergoeding niet betalen. Het beroep was gebaseerd op financiële problemen van de werkgever. Die problemen waren aanleiding voor het ontslag. Volgens de kantonrechter zijn financiële problemen niet heel uitzonderlijk. Wel honoreerde de kantonrechter het verzoek om betaling in zes termijnen. De kantonrechter vond dat de werkgever voldoende had aangetoond dat betaling ineens van de transitievergoeding tot problemen zou leiden.
Bij de beëindiging van een dienstbetrekking, die twee jaar of langer heeft geduurd, op initiatief van de werkgever heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. De werkgever hoeft geen transitievergoeding te betalen als er een gelijkwaardige voorziening is getroffen, bijvoorbeeld in een cao. De werkgever hoeft eveneens geen transitievergoeding te betalen wanneer de dienstbetrekking eindigt in verband met het bereiken van een wettelijk bepaalde of onderling overeengekomen leeftijd.
De gemeente Den Haag wilde de in het kader van de vroegere Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) gesloten arbeidsovereenkomsten beëindigen per 1 juli 2012. Voor WIW-werknemers ouder dan 55 jaar kwam er een doorwerkregeling, waardoor zij in dienst van de gemeente konden blijven tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin zij 62 jaar zouden worden. Bij de beëindiging van de dienstbetrekking van een WIW-werknemer die gebruik had gemaakt van de doorwerkregeling claimde de werknemer betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter wees het verzoek af omdat hij het leeftijdsontslag van de groep WIW-werknemers op één lijn stelde met ontslag op de overeengekomen leeftijd.
In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. Volgens de wetshistorie is met de overeengekomen leeftijd, waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere of lagere overeengekomen pensioengerechtigde leeftijd bedoeld. Bij het bereiken van deze leeftijd is een werknemer voor het voorzien in zijn levensonderhoud niet langer aangewezen op het verrichten van arbeid. De transitievergoeding is een vorm van compensatie voor werknemers die voor hun levensonderhoud op het verrichten van arbeid zijn aangewezen. Een andere overeengekomen leeftijd dan de pensioen- of AOW-gerechtigde leeftijd waarop de dienstbetrekking eindigt is geen reden om geen transitievergoeding te hoeven betalen.
Er is een voorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs ter consultatie gepubliceerd. De voorgestelde wijziging betreft de invoering van een recht op onbereikbaarheid voor werknemers. Door de komst van smartphones en tablets zijn werknemers altijd bereikbaar. Werknemers ervaren druk om tijdens hun vrije tijd te reageren op werkberichten. De initiatiefnemer voor het wetsvoorstel is van mening dat iedereen recht heeft op ongestoorde vrije tijd en dat dit recht van groot belang is om stress en burn-outklachten te verminderen of te voorkomen.
Het wetsvoorstel met memorie van toelichting is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl//rechtoponbereikbaarheid. Wie dat wil kan daar zijn commentaar achterlaten.
In een procedure in kort geding vroeg een ex-werknemer schorsing van het met zijn vorige werkgever overeengekomen relatie- en concurrentiebeding. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was aangegaan voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft de bedingen geschorst totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid ervan een einduitspraak zal zijn gedaan. In een kort geding is geen ruimte voor een uitgebreid feitenonderzoek. Dat vindt plaats in de bodemprocedure. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. De werkgever heeft tegen de uitspraak van het hof cassatie aangetekend. In een conclusie gaat de Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad in op de rechtsgeldigheid van concurrentie- en relatiebedingen in een tijdelijke arbeidsovereenkomst.
In een arbeidsovereenkomst kan een beding worden opgenomen dat de werknemer verbiedt om na het einde van de arbeidsovereenkomst voor kortere of langere tijd “op een bepaalde wijze werkzaam te zijn”. Zowel een concurrentiebeding als een relatiebeding valt onder deze wetsbepaling. Deze bedingen moeten schriftelijk zijn vastgelegd en mogen alleen met een meerderjarige werknemer worden overeengekomen. In een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is een dergelijk beding alleen toegestaan als uit de schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De werkgever moet aangeven om welke belangen het gaat. Het ontbreken van een motivering maakt het beding ongeldig. De rechter heeft de mogelijkheid om een beding geheel of gedeeltelijk te vernietigen wanneer het beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende belangen van de werkgever of wanneer de belangenafweging in het nadeel van de werkgever uitvalt.
De A-G zegt in de conclusie dat in de wet en de wetshistorie geen steun is te vinden voor het standpunt van de werkgever dat een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldig is zodra er ‘enige’ motivering is opgenomen, tenzij deze volstrekt onzinnig is.