Binnen de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Voor zover over de vergoeding of verstrekking loonbelasting is verschuldigd, komt deze voor rekening van de werkgever bij aanwijzing als eindheffingsbestanddeel.
De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft een conclusie gewijd aan de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel. In de conclusie gaat de AG in op de vraag of de verwerking van een loonbestanddeel als individueel werknemersloon in de loonadministratie aan die aanwijzing in de weg staat. Verder bespreekt de AG of de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel na het genietingstijdstip kan plaatsvinden en hoe een inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase kan brengen.
De procedure heeft betrekking op bedragen die een werkgever heeft betaald als tegemoetkoming voor de tegenvallende resultaten van een gewijzigde pensioenregeling. De Belastingdienst heeft het verzoek van de werkgever om de tegemoetkomingen als eindheffingsbestanddeel te mogen aanwijzen afgewezen. Volgens de inspecteur is niet aan de gebruikelijkheidstoets voor de aanwijzing voldaan. De werkgever heeft vervolgens de tegemoetkomingen tot een bedrag van € 2.400 aangemerkt als eindheffingsbestanddeel en het meerdere als individueel werknemersloon in de salarisadministratie verwerkt.
De AG is van mening dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel volgt uit de afspraken tussen werkgever en werknemer. De verloning als individueel loonbestanddeel staat daar in beginsel niet aan in de weg. Bij wijze van foutherstel kan een als eindheffingsbestanddeel aangewezen, maar individueel verloonde vergoeding, alsnog naar eindheffingsloon worden gecorrigeerd. De wijze van verloning vormt een vermoeden omtrent de aanwijzing.
De AG concludeert verder dat uit de wettekst niet voortvloeit dat een loonbestanddeel na het genietingstijdstip niet meer als eindheffingsbestanddeel kan worden aangewezen. Deze beperkende voorwaarde vloeit voort uit de systematiek van de werkkostenregeling als bruteringsregeling.
Volgens de AG kan de inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase brengen zonder het gevaar van boetes en belastingrente door te verzoeken om een naheffingsaanslag. Ook kan de inhoudingsplichtige een vergoeding aanwijzen, individueel verlonen en na afloop van de procedure bij wijze van foutherstel als eindheffingsloon verwerken.
De AG geeft de Hoge Raad in overweging de beroepen in cassatie ongegrond te verklaren.
Grensoverschrijdend thuiswerk is sinds de COVID-19-pandemie in omvang toegenomen. Tijdens de pandemie zijn tijdelijke maatregelen getroffen om te voorkomen dat de bevoegdheid op het gebied van de sociale zekerheid van de werknemer zou wijzigen door de toegenomen omvang van thuiswerken. Deze maatregelen golden tot en met 30 juni 2023.
Vooruitlopend op aanpassing van de Europese coördinatieverordeningen inzake sociale zekerheid is een kaderovereenkomst tot stand gekomen. De overeenkomst is ondertekend door Nederland, België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Kroatië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland. De kaderovereenkomst is van toepassing op werknemers, die in hun woonland 25% of meer van hun arbeidstijd thuiswerken en daardoor onder de wetgeving van hun woonland zouden vallen volgens de normale Europese toedelingsregels. De toepassing is beperkt tot werknemers met één werkgever of met meerdere werkgevers, die allemaal in dezelfde lidstaat zijn gevestigd. De werknemers dienen gewoonlijk te werken in de staat waar de statutaire zetel van hun werkgever is gevestigd en hun telewerk gewoonlijk te verrichten in de staat waar zij wonen.
Op grond van de kaderovereenkomst kunnen de werknemer en de werkgever een verzoek indienen om te worden uitgezonderd van reguliere toewijzing van de toepasselijke wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid.
De minister van SZW heeft de kaderovereenkomst in de Staatscourant geplaatst.
Een werkgever komt in aanmerking voor het minimumjeugdloonvoordeel (jeugd-LIV) als het gemiddelde uurloon van een jonge werknemer binnen de voor zijn leeftijd geldende bandbreedte valt. De bandbreedte kent een onder- en een bovengrens. Deze grenzen zijn afhankelijk van de hoogte van het minimumjeugdloon en worden jaarlijks vastgesteld. De bedragen worden afgeleid van het gemiddelde van het minimumuurloon per 1 januari en per 1 juli van een kalenderjaar.
Voor het kalenderjaar 2023 zijn de bedragen van de onder- en bovengrens als volgt vastgesteld:
Leeftijd bereikt op 31-12-2022 | ondergrens | bovengrens |
---|---|---|
20 jaar | € 9,79 | € 12,04 |
19 jaar | € 7,34 | € 10,89 |
18 jaar | € 6,12 | € 8,17 |
De ministers van SZW en van OCW hebben begin juli in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het resterende STAP-budget alleen kan worden ingezet voor OCW-erkende opleidingen. Dat is in lijn met een motie van de Tweede Kamer. De aldus aangepaste regeling is in de Staatscourant geplaatst. De STAP-regeling stopt per 1 januari 2024. In 2023 zijn er nog twee aanvraagtijdvakken.
De startdatum van het septembertijdvak is verschoven naar maandag 18 september. In november volgt het laatste tijdvak voor de STAP-regeling. Gelet op de beperking van het aanbod en de verwachting dat er minder vraag zal zijn naar STAP-subsidie hebben de bewindslieden besloten om per resterend tijdvak in 2023 een budget van € 10 miljoen beschikbaar te stellen. Dat betekent dat niet het gehele STAP-budget voor 2023 wordt besteed.
Omdat OCW-erkende opleidingen arbeidsmarktgericht zijn is het afwegingskader arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen geschrapt uit de regeling. Ook de eis dat scholing marktconform geprijsd moet zijn is vervallen. Voor een groot deel van de OCW-erkende scholing is een wettelijk vastgesteld les-, cursus- of collegegeld verschuldigd.
Het scholingsregister wordt voor de laatste aanvraagtijdvakken opgeschoond om te voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor niet-OCW-erkende scholing.
Na de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) heeft het kabinet vervolgonderzoek gedaan, waarin enkele beleidsopties zijn uitgewerkt. De staatssecretaris van Financiën heeft de uitkomsten van dit vervolgonderzoek met de Tweede Kamer gedeeld. Daarnaast gaat de staatssecretaris in op de voorgestelde aanpassingen in de BOR en de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang (DSR-ab). Het kabinet stelt acht maatregelen voor:
De maatregelen gaan de komende jaren gefaseerd in.
Het aangaan van een geregistreerd partnerschap of een huwelijk heeft tot gevolg dat de betrokkenen elkaars partner zijn voor de Successiewet. De wet stelt geen verdere eisen dan het geregistreerde partnerschap of het huwelijk. De Successiewet kent aan de partner van een erflater een ruime vrijstelling toe en lage(re) belastingtarieven. De gedachte daarachter is dat de langstlevende partner verzorgd achterblijft na het overlijden van de partner.
De Belastingdienst heeft met een beroep op fraus legis een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd aan een geregistreerde partner. Het partnerschap was kort voor het overlijden van een van de partners aangegaan tussen een doktersassistente en een patiënt van de huisartsenpraktijk waar zij werkte. De rechtbank overwoog in de procedure over de navorderingsaanslag dat het een belastingplichtige in beginsel vrij staat om de fiscaal minst belastende weg te kiezen om een reëel en zakelijk doel te bereiken. Dat betekent, dat het is toegestaan om een geregistreerd partnerschap aan te gaan met als doel het besparen van belasting. Dat is anders als het aangaan van het geregistreerde partnerschap kunstmatig is en geen enkel reëel belang heeft. Een voorbeeld daarvan is een geregistreerd partnerschap dat is aangegaan voor een zo korte periode dat de door de wet daaraan verbonden plichten geen reële praktische betekenis konden hebben. In een dergelijk geval wordt het geregistreerde partnerschap genegeerd.
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het geregistreerde partnerschap kunstmatig was, ondanks dat de aard van de relatie (mantelzorgrelatie, partnerrelatie of een andere affectieve relatie) niet geheel duidelijk is geworden. Er is een goederengemeenschap ten behoeve van samenleven tot stand gebracht. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat de aan het partnerschap verbonden plichten geen reële betekenis hadden of konden hebben. Om die reden ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat met dit geregistreerd partnerschap gehandeld wordt in strijd met doel en strekking van de wet. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag erfbelasting vernietigd.
Onderdeel van het nieuwe pensioenstelsel is de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal ineens te laten uitkeren. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer meegedeeld dat de inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens wordt uitgesteld naar 1 juli 2024. Eerder had zij gezegd 1 januari 2024 als inwerkingtredingsdatum haalbaar te achten.
Pensioenuitvoerders hebben na instemming van beide Kamers met het keuzerecht ten minste zes tot negen maanden nodig om deelnemers te kunnen informeren. De Tweede Kamer heeft ingestemd met een verzoek om het wetsvoorstel herziening bedrag ineens vlak voor of net na het zomerreces plenair te behandelen. Dit laat minder dan zes maanden voor het tijdig informeren van deelnemers. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024 niet meer haalbaar is.
De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de voortgang van het parlementaire proces.
Tot en met 2022 gold een hoge eenmalige vrijstelling van schenkbelasting voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning van de verkrijger. Voorwaarde voor de vrijstelling was dat de verkrijger tussen de 18 en 40 jaar oud was. De vrijstelling gold per schenker. Dat betekent dat iemand meerdere schenkingen vrijgesteld kon ontvangen. In 2017 bedroeg de vrijstelling € 100.000.
De vraag in een procedure voor de rechtbank Den Haag was of de vrijstelling ook geldt in het geval van kruislings schenken. Daarbij spreken de schenkers over en weer af om een schenking te doen, bijvoorbeeld aan elkaars kinderen, om op die manier meerdere malen van de vrijstelling te kunnen profiteren. Het totale bedrag van de schenkingen per schenker is bij dergelijke afspraken gelijk. In de door de rechtbank beoordeelde zaak ontvingen twee kinderen in 2017 ieder € 100.000 van hun moeder en € 100.000 van een bekende. De moeder schonk aan ieder van de vier kinderen van de bekende een bedrag van € 50.000. De Belastingdienst meende dat de vrijstelling niet kon worden toegepast, omdat in werkelijkheid geen sprake was van een gift van de schenker, maar van een indirecte gift van de ouder. In de wetshistorie wordt kruislings schenken als een constructie aangemerkt, die door de Belastingdienst zal worden bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat de kinderen per saldo twee keer een bedrag van € 100.000 van hun moeder hebben verkregen. Omdat de vrijstelling al is toegepast bij de eerste schenking van € 100.000, kan deze niet kan worden toegepast op de tweede schenking.
Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn mogelijkheden om bij een andere werkgever in dienst te treden. Het opnemen van een dergelijk beperkend beding is alleen toegestaan vanwege zwaarwegende bedrijfsdienstbelangen. Vanwege het beperkende karakter moet een concurrentiebeding het schriftelijk worden vastgelegd. De zwaarwegende belangen van de werkgever moeten duidelijk zijn omschreven. Een werknemer kan aan de rechter vragen om het concurrentiebeding op te heffen of te beperken.
Een werknemer eist in kort geding schorsing van het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. De werkgever eist in hetzelfde geding een verbod op indiensttreding bij een concurrent gedurende de looptijd van het concurrentiebeding.
De kantonrechter is van oordeel dat het concurrentiebeding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het concurrentiebeding is schriftelijk met een meerderjarige werknemer overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat het concurrentiebeding een grote geografische reikwijdte heeft, maakt het beding niet ongeldig. De kantonrechter is het niet eens met de stelling van de werknemer dat het concurrentiebeding niet nodig is door het eveneens in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding.
Volgens de kantonrechter is de beoogde nieuwe werkgever een concurrent van de werkgever. Beide bedrijven zijn actief op dezelfde markt met direct concurrerende producten en in hetzelfde land. Ook de doelgroep en afzetkanalen zijn vergelijkbaar. Door bij de nieuwe werkgever in dienst te treden schendt de werknemer het concurrentiebeding.
De kantonrechter is verder van mening dat de werknemer door het concurrentiebeding niet onredelijk wordt benadeeld ten opzichte van de werkgever. De werknemer beschikt over bijzondere, vertrouwelijke en specifieke bedrijfsmatige kennis van de werkgever, die voor de nieuwe werkgever als directe concurrent van groot belang kan zijn. De vrees van de werkgever voor aantasting van zijn bedrijfsdebiet bij een overstap van de werknemer naar de nieuwe werkgever is volgens de kantonrechter gerechtvaardigd. De kantonrechter heeft de eis van de werknemer afgewezen.
De vordering van de werkgever om de werknemer te verbieden in welke vorm dan ook werkzaamheden te verrichten voor de nieuwe werkgever voor de duur van het concurrentiebeding heeft de kantonrechter toegewezen.
De minister van SZW heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over vereenvoudiging van het bestaande verlofstelsel. Dat stelsel van regelingen is de laatste jaren flink uitgebreid. Door de Wet invoering extra geboorteverlof hebben partners sinds 1 januari 2019 recht op een week geboorteverlof. Per 1 juli 2020 is dit uitgebreid met vijf weken aanvullend geboorteverlof. Door de inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof hebben ouders sinds 2 augustus 2022 recht op negen weken gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof. Het verlofstel is hierdoor complexer geworden. Daardoor is de wens ontstaan om het verlofstelsel te vereenvoudigen.
In de Kamerbrief gaat de minister in op administratieve en beleidsarme mogelijkheden om het verlofstelsel te vereenvoudigen. Na de zomer komt er een brief over de mogelijkheden om het verlofstelsel zelf te vereenvoudigen en op mogelijkheden met financiële gevolgen. De minister wil deze mogelijkheden in de vorm van scenario’s presenteren, bijvoorbeeld rondom geboorte of zorg.
Het clusteren van verlofregelingen moet het eenvoudiger maken om nieuwe verlofvormen toe te voegen. De minister zal in die brief het SER-advies "maatschappelijk verlof" meenemen. De besluitvorming over eventuele vereenvoudigingen in het verlofstelsel is aan een volgend kabinet.
De minister noemt de volgende administratieve vereenvoudigingen in haar brief:
Ad 1.
Het waar mogelijk gelijktrekken van de termijnen waarbinnen verlof kan worden opgenomen, komt de uitlegbaarheid en begrijpelijkheid van de verlofregelingen ten goede. Voor de verlofregelingen rondom geboorte en adoptie zou dit kunnen betekenen dat het verlof kan worden opgenomen in de periode van twaalf maanden na de geboorte of de opname van het kind in het gezin. De opnametermijn voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet aangepast. De mogelijkheid om het adoptie- en pleegzorgverlof vanaf vier weken voor de opname in het gezin op te nemen blijft bestaan.
Ad 2.
Werknemers kunnen door tussenkomst van de werkgever bij het UWV een verlofuitkering aanvragen. Voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof en het adoptie- en pleegzorgverlof moet de uitkering vooraf worden aangevraagd. Het aanvullend geboorteverlof kan vooraf, tijdens en achteraf worden aangevraagd. Het betaald ouderschapsverlof kan alleen achteraf worden aangevraagd. De verschillen leiden tot onduidelijkheid. Daarom wil de minister het aanvraagmoment voor de verschillende verlofuitkeringen gelijktrekken. De eerste optie is dat alle verlofuitkeringen voorafgaand aan de opname van het verlof aangevraagd moeten worden. De tweede optie is een flexibel aanvraagmoment, waardoor het mogelijk is de uitkering zowel voor, tijdens als na opname van het verlof aan te vragen. De voor- en nadelen van deze opties zullen tegen elkaar worden afgewogen.
Naast deze concrete voorstellen voor vereenvoudiging zijn er mogelijke opties voor vereenvoudigingen, die nader onderzoek vergen. Enkele vereenvoudigingsmogelijkheden leken aanvankelijk administratief of beleidsarm, maar hebben mogelijk budgettaire consequenties of raken het verlofstelsel. Voorbeelden daarvan zijn het gelijktrekken van de doelstellingen van kort- en langdurend zorgverlof en vereenvoudiging van de zogenaamde couveuseregeling. Deze regeling voorziet in extra bevallingsverlof wanneer het kind gedurende het verlof is opgenomen in het ziekenhuis. De berekening van dit verlof is complex.
Als onderdeel van de vereenvoudiging zal ook de wetstekst worden geherformuleerd, geherstructureerd en gestroomlijnd.
De genoemde vereenvoudigingsmogelijkheden worden in samenwerking met het UWV en de sociale partners nader uitgewerkt. De beleidsarme vereenvoudigingsvoorstellen zullen vervolgens voor zoveel nodig worden opgenomen in een wetsvoorstel.