Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn. Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt in 2024 1,92% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% over het meerdere. In 2025 verandert de vrije ruimte niet. Benut waar mogelijk de resterende vrije ruimte van 2024, bijvoorbeeld voor een kerstpakket voor de medewerkers.
Bonussen en eindejaarsuitkeringen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten. Mogelijk heeft u nog een deel van de vrije ruimte over om bonussen belastingvrij uit te betalen.
Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen. Deze geeft u aan uiterlijk in het tweede loontijdvak van 2025.
Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden gerichte vrijstellingen. Deze gaan niet ten koste van de vrije ruimte. Het loont om de gerichte vrijstellingen te benutten.
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor investeringen boven € 2.800 tot € 69.765 bedraagt 28% met een maximum van € 19.535. De KIA blijft vervolgens gelijk tot een investeringsbedrag van € 129.194, om daarna af te nemen met 7,56% van het meerdere. Vanaf een totaal investeringsbedrag van € 387.580 bedraagt de KIA nihil. Door uw investeringen slim te plannen kunt u de KIA optimaliseren. De KIA geldt niet voor alle bedrijfsmiddelen.
In aanvulling op de KIA heeft u mogelijk recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of op milieu-investeringsaftrek (MIA).
De MIA is een subsidieregeling voor de investering in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De aftrekpercentages van de MIA wijzigen in 2025 niet ten opzichte van 2024. De hoogte van de percentages is afhankelijk van de categorie waarin het bedrijfsmiddel is ingedeeld. Voor categorie I bedraagt de aftrek 45%, voor categorie II 36% en voor categorie III 27%. De EIA is een subsidieregeling voor de investering in energiezuinige bedrijfsmiddelen. De aftrek bedraagt in 2024 en 2025 40% van het investeringsbedrag.
Om in aanmerking te komen voor MIA of EIA moet de investering per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen.
Bij de verkoop van bedrijfsmiddelen, waarvoor u eerder KIA heeft gehad, moet u een deel van het genoten voordeel terugbetalen als de verkoop plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar van aanschaf. Stel de verkoop zo mogelijk uit tot na het vijfde jaar.
De inspecteur legt twee jaar nadat de in de bezwaarperiode alsnog een aangifte is ingediend een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. Door de inkomenscorrectie en het tijdsverloop is het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente zeer fors. De ondernemer stelt dat de inspecteur eerder over alle informatie beschikte om de navorderingsaanslag op te leggen en wil daarom de belastingrente laten verminderen. Heeft de ondernemer gelijk? Stopt de teller van de belastingrente als de inspecteur treuzelt?
De ondernemer ontving op 15 januari 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 met een belastbaar inkomen van € 1.525.000. Hierbij is een bedrag van € 160.477 aan belastingrente in rekening gebracht.
De ondernemer maakte bezwaar tegen de belastingrente. Hij voerde aan dat de inspecteur al op 24 augustus 2017 of in elk geval op 8 december 2017 voldoende informatie had om de navorderingsaanslag eerder op te leggen en dat het wachten tot 2019 onzorgvuldig was.
De inspecteur stelde dat de complexiteit van de zaak, de communicatie tussen partijen en de fiscale gevolgen van de verkoop van grond aan de provincie hadden geleid tot de langere verwerkingstijd. Bovendien was de ondernemer het aanvankelijk niet eens met de fiscale gevolgen, die de inspecteur had gecommuniceerd, hetgeen bijdroeg aan het uitstel.
Het hof oordeelde dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke regels. De belastingplichtige beriep zich op het zorgvuldigheidsbeginsel, stellende dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de navorderingsaanslag pas in 2019 op te leggen, terwijl de fiscale situatie in 2017 al duidelijk was. Het hof verwierp dit beroep en oordeelde dat de complexiteit van de zaak en de onderlinge communicatie tussen partijen een langere verwerkingstijd rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat in deze zaak geen sprake was van onzorgvuldig handelen. De inspecteur heeft voldoende gecommuniceerd met de belastingplichtige en de nodige stappen ondernomen om een goed onderbouwd besluit te nemen. Het hof zag dan ook geen aanleiding om de belastingrente te matigen.
Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht bestuursorganen, zoals de Belastingdienst, bij het nemen van beslissingen grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en belangen. In belastingzaken betekent dit dat de Belastingdienst zorgvuldig moet omgaan met het opleggen van aanslagen en het in rekening brengen van belastingrente. Dit beginsel vereist dat:
• grondig feitenonderzoek wordt verricht naar de specifieke situatie van de belastingplichtige;
• de belangen van alle partijen zorgvuldig worden afgewogen;
• er sprake is van duidelijke communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige;
• besluiten niet onnodig vertraagd worden door onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst.
Wanneer de Belastingdienst oponthoud veroorzaakt zonder legitieme reden, kan de in rekening gebrachte belastingrente door de rechter worden verminderd.
Dit arrest onderstreept het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel bij het berekenen van belastingrente. Hoewel de belastingplichtige zich op dit beginsel beriep om de in rekening gebrachte rente te betwisten, oordeelde het hof dat de Belastingdienst zorgvuldig heeft gehandeld. De complexiteit van de zaak en de voortdurende communicatie tussen partijen waren voldoende om het langere tijdsverloop te rechtvaardigen.
Zorg ervoor dat u op tijd aangifte doet om te voorkomen dat de belastingrente oploopt. Lukt het echter niet om de aangifte op tijd in te dienen, dien dan een voorlopige aangifte in, die zo dicht mogelijk bij het te verwachten inkomen ligt. Dit vermindert de kans op hoge bedragen aan belastingrente. Betwijfelt u of terecht belastingrente in rekening is gebracht? Wij kunnen voor u beoordelen of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de berekende belastingrente. Neem gerust contact met ons op voor advies en begeleiding.
Mensen met een sterk wisselend inkomen in box 1 kunnen met een beroep op de middelingsregeling een vermindering van belasting verkrijgen. De inkomens over drie opeenvolgende jaren worden gemiddeld waarna de belasting per jaar over het gemiddelde inkomen wordt berekend. Het verschil tussen de eerder berekende belasting en de herrekende belasting, verminderd met een drempelbedrag van € 545, wordt op verzoek teruggegeven. De middelingsregeling is per 1 januari 2023 afgeschaft. Middeling is voor het laatst mogelijk over een tijdvak waarin het inkomen over het jaar 2022 is begrepen. Dat betekent dat middeling voor het laatst mogelijk is over de jaren 2022 tot en met 2024.
Een ondernemer, die op verschillende locaties in Nederland werkzaam was, had een geschil met de inspecteur over de aftrek van de kosten van maaltijden tijdens zakelijk verblijf elders. De inspecteur weigerde de aftrek van deze kosten, terwijl de ondernemer stelde dat de maaltijden zakelijk waren, aangezien hij op de locaties geen faciliteiten had om zelf te koken. De Hoge Raad heeft op 18 oktober 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over de vraag of dergelijke kosten als zakelijke uitgaven in aftrek kunnen worden gebracht. Opvallend is dat partijen het eens waren dat de verblijfskosten zelf zakelijk waren, maar de discussie zich concentreerde op de aftrekbaarheid van de maaltijdkosten.
De ondernemer, een consultant, werkte in 2014 en 2015 voor langere periodes in Amsterdam en Tilburg. Hij huurde daar verblijfsruimten zonder volledige kookfaciliteiten en at daarom zijn maaltijden buiten de deur. De maaltijdkosten bracht hij in aftrek als zakelijke kosten in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur weigerde de kosten in aftrek toe te laten, omdat hij van mening was dat de maaltijdkosten niet zakelijk waren, maar een privékarakter hadden.
Het hof oordeelde dat de verblijfskosten van de ondernemer in Amsterdam en Tilburg weliswaar zakelijk waren, maar dat dit niet gold voor de kosten van de maaltijden. Het hof oordeelde dat de noodzaak om te eten en te drinken een persoonlijke behoefte is, ongeacht of de maaltijden thuis of elders worden genuttigd. Omdat deze kosten volgens het hof voornamelijk een privékarakter hebben, kunnen ze niet als zakelijke kosten worden afgetrokken.
De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat maaltijdkosten kunnen worden aangemerkt als gemengde kosten, die zowel zakelijke als privé-elementen bevatten. Het is volgens de Hoge Raad onjuist om te stellen dat de noodzaak om te eten de kosten volledig privé maakt. Maaltijden, die genuttigd worden tijdens een zakelijk verblijf, worden immers deels gemaakt met zakelijke overwegingen en om deze reden kunnen deze kosten gedeeltelijk in aftrek komen met inachtneming van de aftrekbeperkingen van de Wet IB 2001. Daarnaast benadrukte de Hoge Raad dat de rechter het laatste woord heeft bij de beoordeling van de aard van gemengde kosten. Als er twijfel is of bepaalde kosten zakelijk of privé zijn, heeft de rechter de vrijheid hierover te oordelen. In dit geval oordeelde de Hoge Raad dat de maaltijdkosten grotendeels voortkwamen uit zakelijke belangen en daarom gedeeltelijk aftrekbaar zijn binnen de wettelijke aftrekbeperkingen.
De Wet IB 2001 beperkt de aftrekbaarheid van gemengde kosten, zoals kosten voor voedsel, drank, en representatie, die zowel een zakelijk als een privé-element bevatten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 5.600 niet aftrekbaar. De ondernemer kan ervoor kiezen in plaats daarvan 80% van de gemaakte kosten in aftrek te brengen, terwijl de resterende 20% niet in aftrek kan worden gebracht. Deze regeling is bedoeld om te voorkomen dat ondernemers persoonlijke kosten volledig ten laste van hun onderneming brengen.
Met het arrest van de Hoge Raad is het niet zo dat ondernemers onbeperkt op kosten van de zaak kunnen eten. Het blijven uitgaven die de winst beïnvloeden en de ondernemer moet kunnen aantonen dat de kosten zakelijk zijn. De basisregel is: uitgaven voor eten en drinken tijdens een zakelijk verblijf kunnen zakelijk zijn, tenzij de rechter anders beslist. Het is dus van belang om goed bij te houden waarom de uitgave gedaan is en om de aftrekbeperkingen in de gaten te houden.
Het lage-inkomensvoordeel (LIV) vervalt per 1 januari 2025. Het loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers wordt voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen op of na 1 januari 2024, in 2025 verlaagd. Per 1 januari 2026 wordt dit LKV afgeschaft. De vrijgekomen middelen worden gebruikt voor het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak. Vanaf 2025 worden de criteria verruimd van het LKV voor het herplaatsen van een werknemer met een arbeidshandicap. Daardoor komen werkgevers in meer gevallen in aanmerking voor dit LKV.
Houders van een aanmerkelijk belang in een bv (5% of meer van de aandelen) moeten inkomstenbelasting in box 2 betalen over schulden aan de eigen bv voor zover deze op 31 december 2024 meer bedragen dan € 500.000. Per 31 december 2023 gold een bedrag van € 700.000. Dat betekent in voorkomende gevallen dat de schuld nog dit jaar moet dalen tot € 500.000 om belastingheffing in box 2 te voorkomen. Eigenwoningschulden aan de bv zijn van deze regeling uitgezonderd, voor zover aan de bv een recht van hypotheek is verstrekt.
Afhankelijk van de situatie kan het aanbeveling verdienen de schuld terug te brengen tot onder het maximum of de heffing in box 2 te accepteren.
Wie een eigen woning heeft, dient inkomstenbelasting te betalen over het zogenaamde eigenwoningforfait. Dit forfait bedraagt 0,35% van de WOZ-waarde van de woning, voor zover deze ligt tussen € 75.000 en € 1.310.000 (2024). Is de WOZ-waarde van de woning hoger, dan bedraagt het eigenwoningforfait € 4.585 plus 2,35% van de WOZ-waarde van de woning boven € 1.310.000. De verhoging van het forfait (2,35% i.p.v. 0,35%) leidt tot hogere belasting, die wordt aangeduid met de term "villatax". Deze belasting vormt mogelijk een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. Door de snelle stijging van de huizenprijzen worden steeds meer huizenbezitters met de villatax geconfronteerd.
Het kan zinvol zijn bezwaar te maken tegen aanslagen inkomstenbelasting, waarin de villatax is opgenomen, al is het maar ter behoud van rechten.
Een inwoner van België, die in Nederland werkzaam is, wil de betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) in Nederland aftrekken. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd. De vraag in een procedure voor de rechtbank is of een inwoner van België recht heeft op aftrek van de betaalde premies. De rechtbank moet oordelen of de weigering van de inspecteur terecht is.
De belanghebbende woont in België en werkt in Nederland. In 2019 heeft hij aangifte inkomstenbelasting in Nederland gedaan als buitenlands belastingplichtige. Daarbij heeft hij € 4.994 aan premies voor een AOV bij een Nederlandse verzekeraar in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd wegens het ontbreken van een inkomensverklaring uit België. Volgens de inspecteur voldeed de belanghebbende daardoor niet aan de voorwaarden om als kwalificerend buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt.
De belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op aftrek van de premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring. Hij beroept zich op het Unierecht en specifiek op de Schumacker-rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Volgens deze rechtspraak heeft een niet-ingezetene recht op aftrekposten in het werkland (in dit geval Nederland) als hij het grootste deel van zijn inkomen daar verdient en in zijn woonland weinig tot geen inkomen geniet.
De inspecteur stelt dat de Nederlandse wet duidelijk is: zonder inkomensverklaring wordt geen aftrek verleend. Hij verwijst naar de nationale wetgeving die vereist dat een buitenlandse belastingplichtige moet bewijzen dat hij in zijn woonland onvoldoende inkomen geniet om voor aftrek in Nederland in aanmerking te komen.
De rechtbank volgt het standpunt van de belanghebbende en verwijst naar de Schumacker-doctrine. Volgens deze Europese jurisprudentie moet Nederland rekening houden met de persoonlijke en gezinssituatie van een belastingplichtige wanneer deze het grootste deel van zijn inkomen in Nederland verdient en in zijn woonland geen inkomsten van betekenis heeft. In dit geval heeft de belanghebbende meer dan 90% van zijn wereldinkomen in Nederland verdiend en slechts een klein deel van zijn inkomen in België. Dit betekent dat hij recht heeft op de volledige aftrek van de AOV-premies, ondanks het ontbreken van een inkomensverklaring.
De inspecteur stelt nog dat de aftrek pro rata moet worden berekend, omdat de belanghebbende inkomsten zou hebben uit verschillende landen, waaronder Zwitserland. De rechtbank heeft dit argument afgewezen. De belanghebbende heeft de beschikking over een onroerende zaak in Zwitserland, maar heeft daaruit geen inkomsten gehad. De door de inspecteur veronderstelde inkomsten uit andere landen zijn niet meegenomen in de vaststelling van het wereldinkomen van de belanghebbende. Dat betekent dat Nederland de aftrek volledig moet toekennen.
Buitenlands belastingplichtigen, die in Nederland inkomsten genieten, moeten altijd proberen om een inkomensverklaring van hun woonland te verkrijgen. Als dit niet mogelijk is, biedt het Unierecht soms alsnog mogelijkheden voor belastingaftrek, zoals in deze zaak bleek.
De dga en zijn partner zijn wettelijk verplicht om voor hun werk voor de bv ten minste een gebruikelijk loon te ontvangen. Het gebruikelijk loon is in 2024 het hoogste van de volgende bedragen:
De bv mag aannemelijk maken dat het salaris van de dga lager moet zijn dan het op basis van het voorgaande vastgestelde bedrag.
Let op! De verplichting om ten minste een gebruikelijk loon te betalen geldt voor iedere bv waarin u of uw partner een aanmerkelijk belang heeft en waarvoor u werkzaamheden verricht.