De minister van SZW heeft de Tweede Kamer laten weten dat de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal in één keer te laten uitkeren niet eerder dan per 1 juli 2025 kan worden ingevoerd. De vorige minister had de Kamer eerder meegedeeld dat dit keuzerecht bedrag ineens op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking zou kunnen treden. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag ineens zal in de week van 24 september 2024 plaatsvinden. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven dat voor het tijdig informeren van deelnemers ten minste een periode van zes maanden nodig is. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 niet haalbaar is.
De uiteindelijke datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de voortgang van de behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer.
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3. Naar aanleiding van rechtspraak van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen de kans krijgen om aannemelijk te maken dat zij een lager rendement dan het forfaitaire rendement hebben behaald op hun vermogen in box 3. Daarmee wordt in feite een tegenbewijsregeling geïntroduceerd in box 3.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van het werkelijke rendement. Het werkelijke rendement omvat het directe rendement, zoals rente, dividend en huur, maar ook de positieve en negatieve waardeveranderingen van de vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot het werkelijke rendement. Volgens de Hoge Raad moet geen rekening gehouden worden met kosten. Dit is opmerkelijk, aangezien kosten het rendement verlagen.
De staatssecretaris geeft aan dat wetgeving in voorbereiding is om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hij vindt het wenselijk dat het rendementsbegrip voor iedereen en voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Daarom zullen in de wetgeving de regels voor het bepalen van het werkelijk behaalde rendement worden opgenomen. Onderwerpen, waar de Hoge Raad zich niet expliciet over heeft uitgesproken, zullen worden uitgewerkt. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3 voor ogen had. De planning is om in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer, met het oog op inwerkingtreding per 1 juni 2025.
De tegenbewijsregeling staat open voor de volgende belastingplichtigen:
Het eigen gebruik van een onroerende zaak is onderdeel van het werkelijke rendement. Dit rendement is gelijk aan de economische huurwaarde van de onroerende zaak. Naar verwachting zal de Hoge Raad dit najaar uitspraak doen over het werkelijke rendement van een woning in eigen gebruik.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de waardering van woningen in box 3 moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Bij de aan- en verkoop van een woning wordt de waardeontwikkeling in het kalenderjaar op basis van de WOZ-waarde tijdsevenredig verdeeld tussen de verkoper en koper.
Een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend naar de verhouding van het werkelijke buitenlandse rendement in box 3 deel en het totale werkelijke rendement in box 3.
De in de wet opgenomen schuldendrempel in box 3 van € 3.700 (bedrag 2024) wordt bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing gelaten.
De grens voor groene beleggingen is gekoppeld aan de peildatum 1 januari. Voor het berekenen van het werkelijke rendement van groene beleggingen wordt de daarvoor geldende vrijstelling toegepast naar rato van de situatie op de peildatum. Bij een vrijstelling van € 30.000 wordt bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.
Een tuinbouwer heeft een gedeelte van zijn grond verkocht en een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd om belastingheffing over de verkoopwinst uit te stellen. De herinvesteringsreserve moest uiterlijk in 2014 worden afgeboekt op vervangende investeringen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die uitstel rechtvaardigen. De kern van de zaak betreft de vraag in hoeverre een belastingplichtige aannemelijk moet maken dat een investering is vertraagd door bijzondere omstandigheden en dat een begin van uitvoering is gegeven.
Volgens de wettelijke regels moet een HIR in principe binnen drie jaar na afloop van het jaar, waarin deze is gevormd, worden afgeboekt op een nieuwe investering. Als binnen deze periode geen nieuwe investering plaatsvindt, valt de HIR vrij en wordt deze als winst in de belastingheffing betrokken. Verlenging van de driejaarstermijn is mogelijk wanneer de aanschaf of voortbrenging van het nieuwe bedrijfsmiddel door bijzondere omstandigheden is vertraagd en er al een begin van uitvoering is gegeven.
De ondernemer, vennoot in een tuinbouw-VOF, stelde dat de HIR ten onrechte per 31 december 2014 is vrijgevallen. Hij voerde aan dat de geplande investering in een vervangend bedrijfsmiddel is vertraagd door de weigering van de gemeente om een bouwvergunning af te geven. De gemeente beriep zich op een bouwverbod voor de locatie waar de schuur zou moeten worden gebouwd. Volgens de ondernemer was al een begin van uitvoering gegeven door het ondertekenen van een aannemingsovereenkomst. Uiteindelijk is de bouw van de schuur pas in 2022 gerealiseerd.
De inspecteur betoogde dat de HIR terecht is vrijgevallen. Volgens hem heeft de ondernemer niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de driejaarstermijn, omdat geen daadwerkelijk begin van uitvoering is gegeven aan de bouw van de schuren. De inspecteur wees erop dat in 2014 geen fysieke werkzaamheden waren gestart en dat de ondernemer slechts de intentie had om te investeren.
De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die de vertraging van de investering rechtvaardigden. Het enkel overleggen van een aannemingsovereenkomst volstond volgens de rechtbank niet om aan te tonen dat een begin van uitvoering was gegeven aan de investering.
In hoger beroep kwam het hof echter tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de gemeente, dat sprake is van een bouwverbod, een bijzondere omstandigheid vormt. Het hof twijfelde niet aan de verklaring van de tuinbouwer, dat op basis van het bestemmingsplan geen bouwverbod gold. De weigering van de gemeente om een bouwvergunning te verlenen vanwege het vermeende bouwverbod is een buiten de invloedsfeer van de tuinbouwer liggende omstandigheid. Daarnaast oordeelde het hof dat met het ondertekenen van de aannemingsovereenkomst voldoende aannemelijk is gemaakt dat er een begin van uitvoering was gegeven aan de investering. Volgens het hof is aan de wettelijke voorwaarden voldaan, ondanks dat de bouw van de schuren uiteindelijk pas in 2022 werd gerealiseerd. De ondernemer hoefde de herinvesteringsreserve van € 91.500 niet in zijn winst van 2014 op te nemen.
Dit arrest benadrukt het cruciale belang van een nauwkeurige onderbouwing en documentatie bij het toepassen van een herinvesteringsreserve. Als u zich in een vergelijkbare situatie bevindt of vragen heeft over het gebruik van de HIR in uw specifieke geval, is het essentieel om tijdig deskundig advies in te winnen.
Via het Belastingplan 2024 is de gerichte vrijstelling voor OV-kaarten en voordeelurenkaarten verruimd. Daarmee is beoogd ook het privégebruik van een OV-kaart die door de inhoudingsplichtige wordt vergoed of verstrekt onder voorwaarden gericht vrij te stellen. De gerichte vrijstelling voor een verstrekte OV-kaart is niet helemaal juist geregeld. Daarom wordt voorgesteld de huidige tekst op dat punt aan te passen.
Tevens wordt voorgesteld het onderscheid tussen reizen per Nederlands openbaar vervoer en reizen met ander openbaar vervoer te laten vervallen.
Voor bestelauto’s gelden onder voorwaarden enkele uitzonderingen op algemene regel voor de bijtelling wegens privégebruik. Voor bestelauto’s, die naar aard en inrichting alleen geschikt zijn voor het vervoeren van goederen, is in principe geen sprake van bijtelling of onttrekking in de loon- of inkomstenbelasting. Voor bestelauto’s, die doorlopend afwisselend worden gebruikt door twee of meer werknemers, is de inhoudingsplichtige een eindheffing verschuldigd naar een vast bedrag per jaar per bestelauto. Die eindheffing bedraagt nu € 300. Dat bedrag gaat per 1 januari 2025 omhoog naar € 438 en wordt met ingang van 1 januari 2026 jaarlijks geïndexeerd.
Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor. Het maximumbedrag voor het eerste kind gaat van € 2.436 in 2024 naar € 2.511. De afbouw van de bedragen gaat van 6,75% in 2024 naar 7,10%. De verhoging van het kindgebonden budget voor een ouder, die geen partner heeft, daalt van € 3.480 naar € 3.389 in 2025.
Daarnaast stelt het kabinet de volgende aanpassingen voor:
De earningstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen (saldo aan renten). Het saldo komt niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 20% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Het kabinet stelt voor de drempel van 20% van de winst te verhogen naar 25%. Bij de invoering van de maatregel is onderkend dat een belastingplichtige zich kan ‘opknippen’ in verschillende vennootschappen om aftrekbeperking te voorkomen. In de praktijk blijkt dat met name bij verhuurd vastgoed van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Het kabinet stelt voor om met ingang van 1 januari 2025 de aftrekruimte van de earningstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten.
Het kabinet stelt voor om de liquidatieverliesregeling op twee onderdelen te wijzigen. De liquidatieverliesregeling is een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Een liquidatieverlies op een deelneming is het negatieve verschil tussen het voor de deelneming opgeofferde bedrag en de ontvangen liquidatie-uitkering. Dat verlies is aftrekbaar. De eerste wijziging betreft de berekening van het voor de deelneming opgeofferde bedrag. Bij de berekening van het opgeofferde bedrag wordt tevens rekening gehouden met een door die belastingplichtige ten gunste van de belastbare winst teruggenomen afwaardering van een vordering op de deelneming, zonder dat een bedrag gelijk aan de afwaardering aan de opwaarderingsreserve wordt toegevoegd. De tweede voorgestelde wijziging heeft betrekking op de tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling. Deze bepaling strekt er mede toe te voorkomen dat een niet-aftrekbaar negatief deelnemingsresultaat van een tussenhoudster wordt omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies van de houdstermaatschappij. Met de voorgestelde wijziging in de tussenhoudsterbepaling sluit de wettelijke regeling voortaan beter aan bij doel en strekking daarvan.
Per 1 januari 2022 is een beperking van de verliesverrekening in de Vpb ingevoerd. Verliezen tot een bedrag van € 1 miljoen zijn volledig verrekenbaar met de belastbare winst. Voor het meerdere is een verlies slechts verrekenbaar met 50% van de resterende belastbare winst. Een belastingplichtige mag de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen op winsten, die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbaar recht. De vrijstelling is slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan de som van het geleden verlies en de te verrekenen verliezen uit het verleden. Bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen en een belastbare winst inclusief kwijtscheldingswinst van meer dan € 1 miljoen is altijd Vpb verschuldigd. Deze uitwerking lijkt strijdig met de doelstelling van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), omdat er na het bereiken van een akkoord alsnog een belastingschuld kan ontstaan. Daarom wordt voorgesteld de kwijtscheldingswinstvrijstelling aan te passen. In situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen wordt de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover deze de overigens in het jaar geleden verliezen overtreft. Voor situaties met te verrekenen verliezen tot een maximum van € 1 miljoen blijft het huidige systeem gelden.
Voorgesteld wordt met ingang van 1 januari 2025 de regeling geven uit de vennootschap af te schaffen en voor giften gedaan op of na 1 januari 2025 de giftenaftrek af te schaffen. De regeling geven uit de vennootschap ziet op uitgaven, die niet-zakelijk zijn en voor de Vpb behoren te worden gezien als uitdelingen aan de aandeelhouder. De giftenaftrek in de IB blijft ongewijzigd.
In de Wet OB 1968 is een regeling opgenomen voor herziening van de vooraftrek van btw bij wijziging van het gebruik van een investeringsgoed. De wet voorziet momenteel niet in de mogelijkheid om btw die op diensten drukt over een aantal jaren te herzien. Het past in de systematiek van de btw en het beginsel van de fiscale neutraliteit om een dienst, die meerjarig is, te volgen om de btw-aftrek te laten aansluiten bij het daadwerkelijke gebruik van de dienst. De btw-richtlijn staat de lidstaten toe om een herzieningsregeling toe te passen op diensten die de kenmerken bezitten van investeringsgoederen. Dit zijn diensten met een duurzaam karakter. Door een uitbreiding van de herzieningsregeling naar dergelijke diensten wordt de initieel in aftrek gebrachte btw in overeenstemming gebracht met het gebruik van het object voor belaste of vrijgestelde prestaties in die periode. Er is gekozen voor een herzieningstermijn van vijf boekjaren. Om te voorkomen dat kleine investeringsdiensten onder de maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 per investeringsdienst ingevoerd. Deze maatregel treedt per 1 januari 2026 in werking.
Voorgesteld wordt het verlaagde btw-tarief voor een aantal posten te laten vervallen per 1 januari 2026. Het gaat om het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden en om bepaalde culturele goederen en diensten. De afschaffing van het lage tarief geldt niet voor het geven van gelegenheid tot kamperen en voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen.
Voorgesteld wordt om voor de autobelastingen aan te sluiten bij de definities van voertuigen in het kentekenregister. Het voorstel heeft gevolgen voor de definities van personenauto en bestelauto. De aansluiting bij de definities van het kentekenregister werkt door naar de bijtellingsregels in de loon- en inkomstenbelasting.
Vervallen tarieftabel in de bpm voor PHEV’s
De Wet bpm bevat een specifieke tarieftabel voor plug-in hybride voertuigen (PHEV's). In verband met recente wijzigingen in de Europese regelgeving wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2025 af te zien van de specifieke PHEV-tarieftabel. De methode aan de hand waarvan de CO2-uitstoot van een PHEV wordt vastgesteld wordt gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 en 1 januari 2027. De CO2-waarde van een PHEV komt door deze methode dichter bij de praktijkuitstoot te liggen.
Als gevolg van het Belastingplan 2023 vervalt de bpm-vrijstelling voor de bestelauto van een ondernemer per 1 januari 2025. Met ingang van deze datum wordt de grondslag van de bpm voor bestelauto’s de CO2-uitstoot. Er komt een specifiek forfait voor bestelauto’s waarvoor geen CO2-uitstootwaarde op basis van de WLTP is vastgesteld.
Voor een bestelauto voor een gehandicapte kan de teruggaafregeling gebruikt worden zonder dat de bpm eerst moet worden voorgefinancierd. Hierdoor ontstaat ook ruimte om in alle gevallen de bpm te heffen van degene die de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving van een bestelauto aanvraagt.
Emissievrije personenauto’s zijn door het gewicht van de accu zwaarder dan vergelijkbare fossiele auto’s. Op dit moment betalen bezitters van een emissievrij voertuig geen mrb en per 1 januari 2025 een kwarttarief. Vanaf 1 januari 2026 geldt een aangepaste tariefkorting van 25% in de mrb. Vanaf 2030 vervalt de korting. De tariefkorting geldt zowel voor het rijksdeel als voor de provinciale opcenten. Deze maatregel maakt de aanschaf van zowel nieuwe als tweedehands elektrische personenauto’s aantrekkelijker.
Met de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 zijn de volgende maatregelen ingevoerd in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen aanmerkelijk belang (DSR ab):
De eerste maatregel is per 1 januari 2024 in werking getreden. De maatregelen 2 tot en met 8 treden in werking op 1 januari 2025.
Het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 bevat de volgende maatregelen in de BOR en de DSR ab:
In Nederland is de inkoop van aandelen in principe belast met dividendbelasting. Op basis van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting is een aandeleninkoop door een beursfonds onder voorwaarden vrijgesteld van dividendbelasting. Deze inkoopfaciliteit is ingevoerd zodat de inkoop van aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal niet nadeliger wordt behandeld dan de inkoop van aandelen door buitenlandse concurrenten. Met het Belastingplan 2024 zou de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 worden afgeschaft. Dat wordt teruggedraaid.
Voorgesteld wordt om de keuzemogelijkheid voor een inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting aan te passen. Indien een inhoudingsvrijstelling van toepassing is, hoeft geen dividendbelasting te worden ingehouden. Toepassing van de inhoudingsvrijstelling in deelnemingssituaties en binnen een fiscale eenheid is nu een keuze. Deze keuzemogelijkheid vervalt; de inhoudingsvrijstelling wordt in deze situaties verplicht.